zondag 20 november 2011

Dickie Lobbie

* Wasdag is niet meer. Daarom deze week geen gewone Belle, maar een verhaaltje ter gelegenheid van het afscheid van een collega.*


Er was eens een grote Groningse kater. De kater heette Dikkie Dik. Hij woonde op een grote boerderij in het Ommeland. De andere dieren op de boerderij vonden hem soms een beetje lui. ‘Ach’ zei Dikkie Dik dan, "Ze noemen mij soms lui, ikzelf noem dat juist efficiënt."
Dikkie Dik reisde vaak naar Brussel. In Groningen is er veel gras en koeien, in Brussel veel grijs en auto’s.  In Brussel deed hij lobby. Lobby is een moeilijk woord voor dat andere mensen snappen dat jij gelijk hebt. Dat kon Dikkie Dik heel goed.  In Brussel gebruiken de mensen vaak moeilijke woorden zoals territoriale cohesie, artikel68-maatregelen en codecisieprocedure. Niemand weet precies wat dat betekent. Dikkie Dik vond dat wel fijn. Dan kon hij zelf bedenken wat het betekende. Dat heet ook lobby.
Dikkie Dik vergaderde ook veel. Dan zwaaide hij met een roze vliegenmepper in het rond en schreven de andere vergadertijgertjes een stuk. Dat stuk heette een trendnotitie. Daar stond alles in wat belangrijk was. Dat vonden de andere dieren op de boerderij best handig.
Dikkie Dik vond niet alles handig. Bijvoorbeeld computers. Dat snapte Dikkie Dik niet zo goed. Dan vroeg hij één van de piepkuikentjes om te helpen. Zelf ging Dikkie Dik dan even naar het balkon om een sigaretje te roken. Als hij dan terugkwam deed de computer het weer. Best slim van Dikkie Dik.
Dikkie Dik wist het meeste van landbouw. Dat betekent dat boeren heel veel geld krijgen van Henk en Ingrid om heel veel aardappels te maken. Henk en Ingrid vinden dat stom. De boeren niet. Die vinden dat fijn. Dikkie Dik vindt dat boeren aan innovatie moeten doen. Dat betekent iets met ‘apps’. Bijvoorbeeld een aard’app’el. Dan is het goed, zegt Dikkie Dik.
Nu gaat Dikkie Dik weer naar huis. Daar gaat hij op de vensterbank zitten. Tussen de geraniums.  Lekker in de zon. Toch, Dikkie Dik? Zullen we allemaal zwaaien naar Dikkie Dick? Da-aag Dikkie Dick! Da-aag! Tot de volgende keer.

zondag 6 november 2011

Belle en de beesten

Soms is er veel nieuws. Bovenop het gebruikelijke aanbod aan natuurrampen, massa-ontslagen en voetbalschandalen involving Johan Cruyff, hadden we de afgelopen tijd Europese leiders die elkaar met Griekse drama ’s uit hun slaap hielden,  Arabische leiders die door tunnelvisies het land moesten verlaten, evenals een jonge Limburgse Angolees.

Maar toen was daar opeens een olifant en een greppel op het 8-uur journaal. Een item van zo’n tien minuten, inclusief een diepte-interview met de desbetreffende verzorger, die er overigens met zijn woeste baard, smoezelige overall en licht-autistische blik precies zo uitzag als ik mij bij een olifantenverzorger had voorgesteld. Uitgebreid werd de toedracht van het ongeluk gereconstrueerd en toegelicht. Omstanders werd om een reactie gevraagd, evenals naaste familieleden, collega’s en vrienden van zowel de olifant als de verzorger als de omstanders. Greppeldeskundigen geraadpleegd. In een speciale reportage werd onderzocht wat er met het ivoor van de afgebroken slagtand zou gebeuren en wat het gehavende aangezicht zou betekenen voor de status in de groep van de olifant in kwestie. Het was een heel dingetje.

Waarom zulks? Had de redactie van het journaal bij wijze van heidag voor één keer van plek geruild met die van het Klokhuis?  Was er gewoon niks nieuws meer te melden over de immer voortslepende eurocrisis en het zoveelste immigrantentranendal? Of had het toch te maken met de locatie van het incident? Iedere dierentuin weerspiegelt immers het temperament van de stad waar hij is gevestigd. Zo zal er in Blijdorp niemand opkijken als één van haar bewoners eens in de goot ligt, gewend als men is aan het wangedrag van de messentrekkende maffiabavianen, drugsdealende stokstaartjes en hijgende hertenhoertjes binnen en buiten de hekken van de Rotterdamse diergaarde. Maar in het pittoreske Emmen was een faux pas d’éléphante wereldnieuws.

Hoe dan ook, veel verontrustender dan deze dierenmanieren is het nieuws dat ons oplettende burgers wordt onthouden. Ik heb een facebookvriend met wie ik vanwege zijn grote voorliefde voor reptielen het contact liefst louter virtueel laat verlopen. Deze postte onlangs dat hij in een paar weken van de dierenambulance al vier grote dikke slangen ter verpleging had ontvangen. Ze bleken zich te hebben verschanst in tamelijk willekeurige ruimtes zoals de Utrechtse jaarbeurs, een auto, een meisjesstudentenhuis en een Koptische Kerk. Waarom lezen wij hierover niets in de media?  Ik zou dus, nietsvermoedend verzonken in mijn Koptische schietgebedje , zomaar getroffen kunnen worden door de West-Friese grofgeschubde roodmetwitte stippelcobra, die naar verluidt bijzonder giftig is! Ik zeg u: blijf alert en laat u niet in slaap sukkelen door de greppeljournalistiek van de NOS.

donderdag 27 oktober 2011

Belle bezet


I love occupy! In een wereldstad naar keuze demonstreren tegen onrecht naar keuze. Mooi dat wij ook deze trend, net als het kapitalisme zelf, klakkeloos uit de VS overnemen. Bekt toch lekkerder dan die indignados blijkbaar.

De occupy-beweging biedt ongekende mogelijkheden om jarenlange frustraties op ludieke wijze te uiten. Hoewel ik wat bezetting betreft doorgaans niet verder kom dan de laatste stoel op een druk terras of het toilet, kom ik als dame op stand qualitate qua uiteraard graag ín opstand. Mijn salon-socialistische vingers jeukten. Maar waarom mij beperken tot de graaicultuur en hebzucht van inhalige bankiers, om maar eens wat pleonasmes op elkaar te stapelen, als er zoveel andere schimmige fenomenen zijn die schreeuwen om een pittige protestmars? Oorlog, honger, milieuvervuiling, mensen- en dierenrechtenschendingen: allemaal zó 2010. Nee, een goede occupier is origineel en zoekt een niche-misstand.  En die zijn er ten overvloede. Waarom is bijvoorbeeld nooit een stille tocht gehouden tegen de stoplichten in Utrecht, die langer op rood staan dan waar ook ter wereld? Of tomaten gegooid richting skinny jeans (die niemand staan en toch maar niet uit de mode raken), renault scenics (die altijd worden bestuurd door de belabberdste chauffeurs), mensen die op structurele basis termen als ‘we gaan het meemaken’ en/of  ‘pak ‘m beet’ bezigen of de nieuwe interface van facebook? Ik zeg occupy!

Opgetogen en opgetuigd met tent en trommels en gehuld in een alternatief protestpakje spoedde ik mij vorig weekend dan ook naar het beursplein in Amsterdam voor een potje ouderwets anarchistisch rotzooi trappen. Hier stuitte ik echter onmiddellijk op een enorme twitterwall met behulp waarvan de avond tevoren geheel democratisch een BezettingsVereningingsBestuur (BVB), was gekozen onder roulerend voorzitterschap. De BVB bestuurde de activiteiten-, facilitaire, financieel toezicht- en natuurlijk de PR- commissie. Voor mij was er gelukkig nog een plekje vrij in het Café Latté Comité. Het werd een gezellige dag. Vol passie vergaderden we uren over onze marketingstrategie, want de concurrentie met de rivaliserende cappucino-capo’s en verse-munttheemutsen was niet mis. 

De rest van de week heb ik mij, moegestreden, beperkt tot bezetting van mijn eigen achtertuin: Occupy Zuylen. Hier geen mobiele toiletten, gratis thermisch ondergoed, of warme biologische chocolademelk met sojaslagroom, maar wel alle ruimte voor mijn verbeten strijd tegen dat grote vergeten onrecht: de mysterieuze verdwijning van de ene helft van mijn sokkenparen in de wasmachine. De media-aandacht valt nog wat tegen.

zondag 9 oktober 2011

In Groningen

Laatst was ik in Groningen. De stad waar ik aan het begin van dit millennium Iets Onduidelijks heb gestudeerd met veel interdisciplinaire paradigma’s, extracurriculaire themavakken en buitenproportioneel veel vrije tijd.
Waar in de directe omgeving van Rotterdam eigenlijk alles mooier, hipper en gezelliger is dan de stad zelf, is er buiten Groningen kilometers lang niks en daarna Assen. Groningers zijn dan ook nogal op hun eigen stadscentrum aangewezen. In de vijf jaar dat ik er heb rondgelopen, heb ik zodoende ruimschoots gelegenheid gehad om in nagenoeg elke kroeg gênante herinneringen te creëren, die bij zo’n bezoekje onmiddellijk als verschaald bier boven komen borrelen.
Opgelucht stel ik vast dat de megalomane bouwdrift die Rotterdam al decennialang teistert, Groningen bespaard is gebleven. Tuurlijk: ze zijn bezig met een enorme parkeergarage en hier en daar wat nieuwbouwflats; je moet toch wat om als ambitieus gemeentebestuur mee te kunnen in de vaart der volkeren. Maar de basis is nog als vanouds: op de Grote Markt staan de corpsballetjes met losgeknoopte overhemden te lallen in de herfstzon, iedereen fietst tegen het verkeer in zodat niemand tegen het verkeer in fietst en de oude grijze Martinitoren slaat alles knikkebollend gade. Ik ben weer 21 en gelukkig.
D'Olle Grieze
Terug in Utrecht slaat de deur om half vijf ’s ochtends met een harde klap dicht. Terwijl er een kudde bizons de trap op buffelt, wordt er heftig gediscussieerd over de belangrijke kwestie of Rrrrio of Tzokijo de meeste inwoners heeft. Meneer Van Zuylen en ik delen de voordeur van ons bescheiden jachtslot met een studentenhuis. Dat vraagt om wat inschikkelijkheid. Van beide kanten. Zo zijn op ons verzoek de fietswrakken uit de gang verwijderd en worden hamkaascroissantzakjes niet meer daar achtergelaten waar zij van hun inhoud werden ontdaan. Ook de hockeytoernooien op het dakterras, waaronder zich onze woonkamer bevindt, zijn inmiddels afgelast. Wij doen niet moeilijk als de muziek eens wat langer doorbeukt en retourneren keurig de boxershorts, speelkaarten en plastic stoelen die van het dakterras onze tuin in zijn gewaaid. Zij houden hun commentaar over ons keurige schuurtje, ingezaaide moestuintje, gelakte hardhouten tuinsetje en dergelijke kleinburgelijke hobby’s buiten gehoorafstand.
Ondertussen vragen de jongens zich af of ze ooit zo zullen worden als wij en vragen meneer Van Zuylen en ik ons af of wij ooit zo waren als zij. Zo zal het blijven tussen ons, ik ben een onbekende plek.

Landgenoten,


Het gaat best prima met Nederland, enkele al lang opgegeven desolate oorden als Rotterdam niet meegerekend. De groei daalt, het tekort stijgt, maar degenen met een baan mogen langer doorwerken en degenen zonder zinvolle dagbesteding slaan voetbalbestuurtjes in elkaar, kortom: iedereen is lekker bezig. Hoewel het balkon van mijn bescheiden jachtslot zich uitstekend leent voor allerhande creatieve scenes, laat ik het voorlezen van voorspelbare doemdenkerij graag over aan mijn collega-kasteelvrouw Beatrix. Want eigenlijk, welbeschouwd, alle gekheid op een stokje en de dingen op een rijtje, mogen wij niet klagen.
Wie wel mogen klagen, zijn Amerikanen. 49 miljoen van hen leeft onder de armoedegrens, las ik. Maar je hoort ze er niet over. Geen ziektekosten-, werkeloosheids- of arbeidsongeschiktsheidverzekering, geen huurtoeslag, stufi, PGB, AOW of CO2. Oh nee, dat dan weer wel. Maar het aanbod van de superrijken om extra belasting te betalen, wordt door diezelfde superarmen beleefd maar beslist afgeslagen. Why? Omdat je in Amerika ondanks verrotte tanden en een verkrotte woning, zonder opleiding en met overgewicht, toch zomaar op een dag miljonair zou kunnen worden. En dan wil je natuurlijk niet teveel belasting betalen. Welbegrepen eigenbelang eigenlijk. Het leven in de VS is een grote loterij waarvan 49 miljoen mensen denken hem morgen te winnen.
Ik ben al rijk. En win nooit wat. Ooit dacht ik hoge ogen te gooien door de slogan ‘Het vlees van slagerij Van Drie..’ in te koppen met ‘wie lust dat nou nie’. Ook mijn briljante ‘Rotterdam, voor als je echt nergens anders meer heen kan’, viel gek genoeg niet in de smaak bij de jongens en meisjes van de citymarketing. Sindsdien heb ik de kansspelen-business achter mij gelaten. Behalve dan de postcodeloterij. Het is niet dat ik een te klein huis heb, te weinig geld of een lelijke auto (alhoewel de meningen daarover verschillen); maar de angst dat de hele straat elkaar op een avond huilend in de armen valt omdat er een of andere kanjer op is gevallen, en dat ik daar dan beteuterd naar sta te kijken, brengt mij iedere maand weer aan het twijfelen of ik geen lot moet kopen. Ik hoef geen miljoen, maar ik gun het mijn buren kennelijk nog minder.
In de tussentijd: niet zo zeuren jongens. Behalve dan de inwoners van Rotterdam, daar moet toch wel een redelijk enorme megasuperkanjerknallerbonusprijs op terecht komen om er nog iets van te maken.

Ramptoerisme

Aanstaande vrijdag gaat het gebeuren. In het kader van mijn inwerkprogramma bij Wasdag ga ik Toeristisch Bezig in Rotterdam. Samen met enkele andere dames van goede komaf zullen wij de Maasstad onderwerpen aan diepgaand cultureel-antropologisch onderzoek. Gewapend met een (bedenkelijk dunne) 100% Rotterdam –gids, een busje pepperspray en een pak gevulde koeken trekken we onbekend grootstedelijk gebied in om een antwoord te vinden op prangende vragen als: waar zit toch die geest van Pim, waarom springen er relatief weinig mensen van de Erasmusbrug of Euromast en hoe sneu is een koopgoot nou echt?
Toch heb ik wel respect voor de Rotterdammers – de mannen van Wasdag voorop – die de intense lelijkheid van de eigen stad met volle overtuiging bejubelen. Dit in schril contrast met onze hoofdstedelingen. In de vanzelfsprekende wetenschap dat Amsterdam de mooiste stad van het universum is, doen haar inwoners weinig aan pr. Dat zou slechts van die sfeerverlagende provincialen zoals ondergetekende aantrekken, die de triple A-hipheidsrating van de hoofdstad alleen maar in gevaar brengen. Ik heb het niet zo op Amsterdam. Of liever: ik heb het niet zo op alle BN- ers, wannabe-kunstenaars, crisisbankiers en maffia-advocaten die Amsterdam bevolken. De grachtengordel enzo, het zou allemaal prachtig mooi kunnen wezen, als er maar niet van die zelfingenomen, alternatief-maar-toch-modieus-geklede, cultuurminnende vogels doorheen zouden bakfietsen.
Maar omdat ‘het’ in Amsterdam nu eenmaal allemaal gebeurt, moet ik er wel eens heen van mezelf. Ik heb het nog niet gevonden. Wel geprobeerd hoor. Toen ik een weekend op de katten van mijn zus in De Baarsjes moest passen, kocht ik op zaterdagochtend Het Parool en ging heel Amsterdams met een mok biologische koffie aan de steigerhouten keukentafel zitten. De kat sprong heel Amsterdams op tafel, keerde mij de rug toe, tilde zijn staart parmantig omhoog en liet toen een lange natte wind midden in mijn gezicht. Typisch Amsterdam.
Ik hou het dus voorlopig bij Rotterdam, waar men troosteloze treurnis als marketinginstrument inzet. Mocht je ons tegenkomen vrijdag: haal niet in, blijf rechts rijden, en probeer het nuffige clubje met lichtsignalen te waarschuwen.

Citycamping

Tien jaar geleden ging ik voor het laatst kamperen met twee vriendinnen. We stonden op het meest winderige stukje rots van Bretagne, waar de hagel en regen ons geselden als ware het de Dag des Oordeels. En kampeerzondaars waren wij: gedwongen om onze soep au bain-marie in de afwasbak op te warmen, onze vingers open te halen aan het met een mes opengewerkte blik, de kurk door de wijnfles heen te duwen en deze uit de nog naar de oploskoffie van het laatste tankstation ruikende bekertjes op te drinken. Vervolgens doken we in onze plastic Carrefourtent, aangezien de stokken van het meegezeulde exemplaar nog in Groningen lagen. Het werd een korte vakantie.
Dit jaar waagde ik met mijn lief voor het eerst weer een poging. Gewapend met de charmecampingsgids van de ANWB kwamen we terecht op een klein, rustig ‘paradijsje voor de echte outdoorliefhebber’ in de Pyreneeën. Outdoorliefhebber, dat klonk wel als iets dat ik wilde worden. Hooggehakt en in mijn luchtige zomerjurkje werd ik minzaam toegeknikt door de reeds gesettelde afritsbroeken en bergschoenen. Toen we met enig gestuntel de tent overeind hadden en tevreden plaatsnamen in onze relaxfauteuils, werd mijn angstig vermoeden bevestigd dat we waren omsingeld door echte pro’s. Handige waterzakken met tap werden in de bomen gehesen, koffertjes ter grootte van een dobbelsteen uitgeklapt tot 8 persoonspicknicktafels, terwijl op de barbecue’s van drie verdiepingen de zelfgevangen visjes met wilde kruiden uit de omgeving al lagen te pruttelen. Met wc-rol discreet in mijn handtasje verstopt haastten wij ons naar de campingbar, waar wij ons voedden met het enige gerecht dat dit etablissement rijk was, diepvrieslasagne. Toen wij in onze slaapzakjes kropen zwollen de slagregens aan.
Smalend uitgezwaaid door de fleecejacks en regenponcho’s, vluchtten we de volgende ochtend naar een hotel met zwembad in zonnig Barcelona. Weg uit die klote-natuur, even uitblazen in een heerlijk lawaaierige, zwetende stad. Op de terugweg staan we aan de Costa Brava op een camping die ‘plaats biedt aan ruim 500 gezinnen’. Een ministad van alle gemakken voorzien. Sleurhutje mutje op elkaar. Als ik mijn katerige hoofd ’s ochtends naar buiten steek, veren de tientallen buren op anderhalve meter als stokstaartjes op en volgen iedere beweging. Maar ik voel mij er goed bij. Hier geen handige opvouwbare, lichtgewicht outdoorkampeergear, maar dezelfde logge relaxfauteuils als die van ons, hier en daar geflankeerd door een heuse satellietschotel. ’s Avonds vermaken we ons met het bestuderen van de jengelde kleuters, onzekere puberjeugd en hun samen zwijgende ouders.
Citycamping, voor als kamperen wel leuk moet blijven.